Ontwikkeling en ontwikkelen

Begeleiders zoeken naar mogelijkheden om mensen met EVB+ zich verder te laten ontwikkelen. Het kennen van iemands ontwikkelingsniveau helpt begeleiders in te schatten wat van die persoon verwacht kan worden en welke begeleiding diegene nodig heeft. Dit hoofdstuk geeft uitleg over de verschillende ontwikkelingsgebieden en gaat dieper in op de emotionele en seksuele ontwikkeling.

Door: Kennisplatform EVB+

Ontwikkelingsgebieden

Vanaf de geboorte begint iemand zich te ontwikkelen. De totale ontwikkeling van mensen is in de ontwikkelingspsychologie verdeeld over verschillende gebieden:

  • Cognitieve ontwikkeling: mentale ontwikkeling, zowel verbaal (taligheid, verbaal geheugen) als performaal (ruimtelijk inzicht, plannen, fijne motoriek).
  • Lichamelijke ontwikkeling: ontwikkeling van het lichaam. Denk aan groei, spierkracht, zintuigen en motoriek.
  • Sociaal-emotionele ontwikkeling: ontwikkeling van het kunnen inschatten van gevoelens, gedachten, meningen, bedoelingen, behoeften en wensen van anderen en van het begrijpen van eigen gevoelens en emoties en hier goed mee om kunnen gaan.
  • Seksuele ontwikkeling: ontwikkeling van ervaren van lichamelijke sensaties en reacties.

Bij elke leeftijdsfase (baby, peuter, kleuter, schoolkind, puber, volwassene en oudere) zijn er typische kenmerken in de ontwikkeling. Een baby begint bijvoorbeeld te groeien, geluidjes te maken en contact te zoeken met de omgeving. Een peuter gaat steeds beter lopen, begint zinnen te maken en ontdekt wat hij zelf wil en kan.

Iemand hoeft zich niet op alle ontwikkelingsgebieden even snel te ontwikkelen. Wanneer dit niet het geval is, spreken we van een disharmonisch profiel. Dit betekent dat iemand in het ene ontwikkelingsgebied verder ontwikkeld is dan in het andere gebied. Zo kan iemand lichamelijk volwassen zijn, maar sociaal-emotioneel op het niveau van een peuter functioneren. Bij mensen met EVB+ loopt de ontwikkeling vaak al vanaf jonge leeftijd op bepaalde gebieden achter. Bijvoorbeeld bij het praten, het omgaan met emoties en het contact maken met de omgeving.

De cognitieve ontwikkeling van mensen met EVB+ is in het hoofdstuk ‘Mensen met EVB’ beschreven bij de paragraaf over wat een ernstige verstandelijke beperking is. De lichamelijke ontwikkeling van mensen met EVB+ kan normaal verlopen, maar door bijkomende aandoeningen (zie hoofdstuk ‘Mensen met EVB’) kan dit ook samengaan met lichamelijke problemen. De sociaal-emotionele ontwikkeling en seksuele ontwikkeling worden hieronder uitgebreider beschreven.

Sociaal-emotionele ontwikkeling

De sociaal-emotionele ontwikkeling bestaat uit de ontwikkeling van sociale en emotionele vaardigheden. Emotionele vaardigheden zijn meer gericht op de persoon zelf (de eigen emoties), terwijl bij de sociale ontwikkeling de nadruk ligt op de interactie tussen de persoon en de omgeving. De sociale en emotionele ontwikkeling zijn allebei belangrijk bij ieder sociaal contact. Daarom worden ze vaak samen behandeld onder de naam ‘sociaal-emotionele ontwikkeling’.

Het kennen van de sociaal-emotionele ontwikkeling helpt begeleiders en familie te begrijpen wat er in mensen met EVB+ omgaat en waarom zij bepaald gedrag laten zien. Zo kan ook onder- en overschatting voorkomen worden bij de begeleiding. Om het niveau van de sociaal-emotionele ontwikkeling van mensen met EVB+ in te schatten kan een vragenlijst gebruikt worden. Bijvoorbeeld de Schaal voor Emotionele Ontwikkeling (SEO), waarbij de SEO-R² vaak gebruikt wordt voor mensen met EVB+.

Mensen met EVB+ functioneren sociaal-emotioneel vaak op een laag niveau. Er zijn verschillende fasen vastgesteld van de sociaal-emotionele ontwikkeling. Mensen met EVB+ functioneren meestal in de adaptatiefase (0 – 6 maanden), de eerste socialisatiefase (6 – 18 maanden) of de eerste individuatiefase (18 – 36 maanden). Deze drie fasen worden hieronder toegelicht.

Adaptatiefase (0 – 6 maanden)

In de adaptatiefase functioneert iemand sociaal-emotioneel op het niveau van een baby van 0 – 6 maanden. Iemand is op dit niveau vooral nog aan het wennen aan de wereld om zich heen. Hierdoor heeft iemand nog veel moeite met het verwerken van prikkels. Daarnaast is er nog geen besef van ‘permanentie’: als iets weg is, is het weg. Niet alleen voorwerpen, maar ook mensen. Daarom is nabijheid van anderen heel belangrijk. Huilen is in deze fase de belangrijkste manier om te vragen om nabijheid.

De begeleiding is in de adaptatiefase vooral gericht op bescherming tegen te sterke of te veel verschillende prikkels. Een prikkelarme omgeving kan hierbij helpen. Ook een vertrouwd persoon kan helpen bij het omgaan met prikkels. Structuur aanbrengen en grenzen aangeven helpt om voorspelbaarheid in de dag en activiteiten te krijgen.

Omdat prikkels iemand in deze fase overkomen, is het belangrijk om bij activiteiten te focussen op één prikkel tegelijk. Denk aan een activiteit gericht op voelen, horen, zien, ruiken of bewegen. Bij een activiteit gaat het vooral om het samen iets doen en niet zozeer om wat er gedaan wordt. Het is wel belangrijk om te zorgen dat deze activiteiten zowel voldoende beweging als voldoende rustmomenten bieden, zodat er een goede balans is tussen ontspanning en inspanning.

Bij de begeleiding ligt de nadruk op nabijheid, structuur en ontspanning. Bij moeilijk verstaanbaar gedrag is het beter om ze uit de situatie te halen, de handeling te onderbreken of om te buigen naar wat wel kan. Het heeft geen zin om boos te worden, want ze kunnen in deze fase niet begrijpen wat ze verkeerd hebben gedaan.

Eerste socialisatiefase (6 – 18 maanden)

In de eerste socialisatiefase functioneert iemand op het niveau van een baby of dreumes van 6 – 18 maanden. In deze fase groeit iemands bewustzijn van de wereld om hen heen en wordt er steeds meer contact met de wereld gezocht. Ze beginnen te communiceren door bijvoorbeeld met hun hand naar voorwerpen te wijzen. Of door eenvoudige klanken of woorden te gebruiken om naar objecten te verwijzen, zoals ‘die!’. Naast huilen, kan iemand nu ook vaak lachen, wijzen of geluiden maken om contact te zoeken met anderen of te laten weten wat hij of zij wil.

Iemands besef van het eigen lichaam groeit, maar er is nog geen duidelijk onderscheid tussen henzelf en anderen; anderen worden nog beschouwd als een verlengstuk van henzelf. Als gevolg hiervan kunnen ze in paniek raken bij afscheid, omdat het concept van ‘weg’ nog steeds betekent dat iets volledig verdwenen is. De nabijheid van een ‘belangrijke ander’ helpt iemand om met stressvolle situaties om te gaan.

In deze fase staat de relatie tussen de persoon en anderen centraal. De persoon zoekt actief contact met de mensen om zich heen en hecht zich aan vertrouwde personen. In deze fase zijn bij de begeleiding lichamelijk contact, in het zicht zijn, voorspelbaarheid en structuur belangrijk. Om contact te maken met iemand in deze fase is het goed om diegene aan te raken en oogcontact te maken voordat je iets zegt of doet. In de eerste socialisatiefase begint iemand verbanden te leggen en kan doorkrijgen dat bepaald gedrag een bepaald gevolg heeft (bijvoorbeeld: als ik dit doe, lacht de ander). Maar net als in de adaptatiefase heeft het geen zin om boos te worden bij moeilijk verstaanbaar gedrag; het is beter om iemand uit de situatie te halen, de handeling te onderbreken of om te buigen naar wat wel kan.

Eerste individuatiefase (18 – 36 maanden)

In de eerste individuatiefase functioneert iemand op het niveau van een dreumes of peuter van 1,5 – 3 jaar. Iemand beseft in deze fase, zoals de naam ‘individuatie’ al zegt, steeds meer dat het een eigen individu is. Iemand is in deze fase nieuwsgierig naar de omgeving en naar de invloed die zij zelf op de omgeving kunnen hebben. Iemand krijgt een eigen wil en wil dingen zelf doen, maar heeft toch nog steeds graag een vertrouwd persoon in de buurt.

Iemand kan in deze fase kleine problemen oplossen door te denken. Maar het denken is egocentrisch: vanuit zichzelf gericht en gaat maar één richting uit. Het verplaatsen in anderen kan iemand nog niet. De begeleiding is in deze fase gericht op het vergroten van zelfstandigheid binnen duidelijke grenzen en aangegeven keuzes of structuur. Nabijheid is nodig om te zorgen voor structuur en veiligheid, maar moet niet worden ervaren als betuttelend.

Als begeleider bied je een veilige terugvalbasis, terwijl je iemand de ruimte geeft om zelf dingen uit te proberen. Ook in deze fase heeft boos worden of confronteren met wat er misgaat geen zin. Het is belangrijk om rustig en duidelijk te blijven, want iemand zal in deze fase vaak de grenzen opzoeken.

Ontwikkelingsniveau

Leestips over sociaal-emotionele ontwikkeling

  • Bekijk de publicatie van Cordaan over de fasen van emotionele ontwikkeling: Sociaal-emotionele ontwikkeling - Fasen en begeleidingsstijl (kennispleingehandicaptensector.nl)
  • Download de posters van de verschillende fasen van emotionele ontwikkeling.
  • Bij de VGN academie kun je een leertraject volgen over Verstandelijke beperking en Ontwikkelingspsychologie. Hier vind je alle leertrajecten. Om de leertrajecten te gebruiken, moet je lid zijn van de VGN academie of via school of zorgorganisatie kunnen deelnemen aan de leertrajecten.

Seksuele ontwikkeling

De Wereldgezondheidsorganisatie (WHO) beschrijft seksualiteit als een centraal aspect van het mens-zijn gedurende het hele leven dat geslacht, genderidentiteit, genderrollen, seksuele geaardheid, erotiek, plezier, intimiteit en voortplanting omvat. Seksualiteit gaat over het ervaren van plezier en genot bij aanrakingen van het lichaam. Het gaat over de wens om lichamelijk contact, zoals knuffelen. En het gaat over de seksuele voorkeur.

De seksuele ontwikkeling begint vanaf de geboorte. Ook hier kunnen verschillende fasen worden onderscheiden: de orale fase (0-14 maanden), de anale fase (14 tot 36 maanden), de genitale fase (17 maanden tot 4 jaar), de intuitieve fase (4 tot 6 jaar), de latente periode (6 tot 8 jaar), de leeftijd des onderscheids (8 tot 10 jaar) en vervolgens de puberteit. Bij mensen met EVB+ raakt deze ontwikkeling, net als andere ontwikkelingsgebieden, vaak verstoord. Sommige fasen worden overgeslagen of iemand blijft lang in een bepaalde fase hangen. Veel mensen met EVB+ genieten van aanraken en knuffelen. Seksualiteit wordt door henzelf niet persé als lastig ervaren. Ze ontdekken hun lichaam: hoe iets eruitziet, aanvoelt en wat je ermee kan.

Wanneer er wel problemen ontstaan bij de ontwikkeling van seksuele gezondheid, kunnen professionals kijken wat iemand nodig heeft, wil en kan op seksueel gebied. Vragen die gesteld kunnen worden bij het zoeken naar de juiste begeleiding zijn: Welke biologische factoren spelen er mee bij de seksualiteit van de persoon met EVB+? Welke lichamelijke en psychische ziekten heeft de persoon met EVB+? Welke medicijnen worden gebruikt? Wat is het ontwikkelingsniveau op de verschillende ontwikkelingsgebieden? Welke boodschappen heeft de persoon met EVB+ gekregen over seksualiteit? Welk (seksueel) gedrag laat de persoon met EVB+ zien?

Begeleiding bij seksualiteit

Niet iedereen vindt het makkelijk om over seksualiteit te praten. Begeleiders en familie kunnen het ongemakkelijk vinden om het te hebben over de seksuele ontwikkeling en seksuele gezondheid van mensen met EVB+. Het hebben van een duidelijke visie op seksualiteit kan begeleiders helpen om dit bespreekbaar te maken. Ook kan dit helpen bij het reageren op vragen rondom seksualiteit en het handelen bij bepaald seksueel gedrag. Er zijn verschillende kaartspellen die kunnen helpen om seksualiteit te bespreken met collega’s, zoals het Qpido InTeam kaartspel en Seksueel ontwikkelspel.

Begeleiders kunnen geconfronteerd worden met lastige situaties, zoals iemand die een erectie krijgt tijdens het wassen, iemand die zich stevig tegen een begeleider aanklemt of iemand die met poep smeert. Begeleiders en familie kunnen, samen met een gedragskundige, kijken naar het seksueel ontwikkelingsniveau van mensen met EVB+ en de behoeften die daarbij horen. Er zijn verschillende methoden die hierbij kunnen helpen. Bijvoorbeeld praten over seksualiteit en voorlichting geven (zie tips). Een methode die kan helpen bij het voorkomen en terugdringen van seksueel overschrijvend gedrag is het Vlaggensysteem. De methode helpt om seksueel gedrag te beoordelen, het te bespreken met collega’s en als dit mogelijk is met de cliënt zelf en om gepast te reageren.

Lees- en leertips over seksuele ontwikkeling

  • Kijk op de website Seksualiteit EMB. Hier kun je heel veel informatie vinden over hoe mensen met EMB zich ontwikkelen op seksueel gebied. Dit komt grotendeels overeen met de seksuele ontwikkeling van mensen met EVB+.
  • Bij de VGN academie kun je een leertraject volgen over seksualiteit. Hier vind je alle leertrajecten. Om de leertrajecten te gebruiken, moet je lid zijn van de VGN academie of via school of zorgorganisatie kunnen deelnemen aan de leertrajecten.
  • In deze publicatie vind je in bijlage 3 een schema van seksuele ontwikkeling bij mensen met verstandelijke beperkingen.
  • Seksuele vorming.nl gaat over culturen en religie. De website is gericht op mensen met EVB+. De website kan helpen wanneer je in gesprek gaat met mensen met een andere cultuur. Soms zijn thema’s lastig bespreekbaar bijvoorbeeld door religie. Er is ook een pagina die zich specifiek richt op seksuele ontwikkeling met verstandelijke beperking
  • Bij Zorgvoorbeter.nl is ook een pagina ingericht over het bespreken van seksualiteit.